Pytter Pytters van Weerdenburgh
Vermoedelijk geboren in 1639 te Waardenburg als zoon van Pieter Claessen.
Hij is overleden te Franeker op 18 mei 1699.
Hij trouwt op 17 september 1665 in Franeker met Antje Wijnties.
Op 27 januari 1667 is hij (Petrus Petri) benoemd tot promotor aan de Universiteit van Franeker.
Een promotor moest de orde handhaven onder de studenten. Het ambt is in 1588 ingesteld. Tot 1614 was de promotor een wachtmeester van de stad Franeker. De promotor werd door de Senaat benoemd en had vier assistenten. In het archief van de Universiteit komen veel meldingen voor van vechtpartijen met en/of geweld tegen de promotor en diens assistenten.
EIGENAARS/BEWONERS van huizen te FRANEKER
in 1621 en de jaren daarna
Bron: Archief Franeker, (Telting) 723, (Obreen) 403
Interneteditie M.H.H. Engels, mei 2009
“Zuijderquartier
Jr Tjalling van Botnia Erven huijs bij d’here Andreas Roorda bewoont,
schietende voor IX florenen, sijn mij II florenen gepasseert.
Dr. Metius van t’ huijs bij hem selffz bewoont V florenen.
Dr. Sibrandus van t’ huijs bij hem bewoont V florenen.
Dr. Winsemius II florenen.
Ansck dr. Raphaels weduwe IV florenen.
Dr. Scotani weduwe II florenen.
Pieter Pieters promotor I oort.
Dr. Hania nu Dr. Verhel II florenen.
Lateris XX flor. I oort.”
Ook woonde in diezelfde wijk nog Pieter Pieters promotor, blijkbaar in een klein huisje, wijl de floreenschatting slechts l oort of 2 duiten of een vierde stuiver bedroeg. De titel van promotor doet thans denken aan den professor, die den promovendus een academischen graad, inz. de doctorale waardigheid toekent en den jongen doctor daardoor tot geleerde bevordert, doch in het onderhavige geval was het een academische suppoost, zooveel als chef der politie, belast met het voorkomen van ongeregeldheid en straatschenderij der studenten bij dag en bij nacht, weerspannigen onder de cives academiae aan te houden en voorloopig in des promotors eigen woning op te sluiten, totdat de Senatus Judicialis, de speciale academierechtbank, de zaak der gearresteerden kon berechten. De promotor en zijn assistenten, meestal vier in getal, deden dienst van zeven uur ’s avonds – in den zomer later – tot ’s nachts één, ook wel drie uur, om het toenemend nachtbraken der studenten tegen te gaan. Zij hadden later hun wachthuisjes bij de Westerpoort, aan den ringmuur van het Sternse-slot in de Vijverstraat. Zij vormden een speciale, van die der stad geheel afgezonderde politiemacht, waarvan men bij Mr. Boeles nog het volgende kan aantreffen, zeer onderscheiden van de handhaving der orde en veiligheid in onze tegenwoordige universiteitssteden en daarom hier meegedeeld. De chef of promotor mocht geen andere ambten of bedieningen waarnemen “nochte hem generen met gasterije te houden ofte bier ofte wijntapperije aen te stellen”. Allen waren gehouden ook des daags met zijdgeweer gewapend uit te gaan en den Rector en Senaat “in alle publijke Acten der Academie concernerende, eerlijk incleedinge ende met sijdgeweer” ten dienste te staan.
Aan emolumenten genoot de promotor in de 17de eeuw voor het opsluiten en loslaten van een student vier stuivers; de adsistenten die daarbij te pas waren gekomen, ontvingen tien cents; voor de bewaking van een gearresteerde was per dag evenveel verschuldigd. Naar eene instructie van 1717 zou “de promotor van het apprehenderen (vangen) der delinquenten en wegens sluiten en ontsluiten genieten twee goudguldens sonder wijders van andere diensten geduurende de detentie yets te pretendeeren; doch wegens het detineeren en bewaaren van deselve delinquenten sal ten profijte van de assistenten volgens oudt gebruijk daar te boven veertien stuijvers worden betaalt”. Ook hierin kwam verandering, want ten jare 1808 rapporteerde de Sen. Jud. aan den Minister, dat sinds onheugelijke tijden de promotor voor het opsluiten een achtentwintig (goudgulden of f. 1,40), voor het bezorgen van vuur en licht spijs en drank aan den gedetineerden student dagelijks mede een achtentwintig ontving, terwijl de tot bewaking gestelde adsistent per etmaal ook nog een achtentwintig trok. Naar dezen maatstaf bedroegen de kosten der detentie van de beule studenten die in de aangehaalde zaak van Visser – bij diens ontgroening in den nacht van 22 op 23 Januari 1807 ergerlijk en onbetamelijk mishandeld -, hangende het jurisdictie-geschil van 9 Maart tot 22 Juli 1807 waren opgesloten, f. 606.20, voorzeker geen kleinigheid. Boven deze emolumenten hadden promotor en adsistenten als “geappoincteerden” gelijk alle gerechtsdienaars een vast weekgeld van 35 stuivers, terwijl de promotor buitendien nog een jaarwedde ad f. 146 trok. De in ons document genoemde Pieter Pieters was de tweede officiant in deze functie, zijn voorganger Anthonis Banger, Sergeant of gecommitteerde Wachtmeester te Franeker, was in 1588 door Gedeputeerde Staten aangesteld “tot opsiender over die studenten des Universiteyts, omme by soe verre yemandt derzelver studenten tegens sijn Rector ofte anderen hem moedtwillich mochte dragen ofte een ongeregelth. ofte ongetwijmich Leeven leijden, hem “in dier gevalle ten versoeke van den Rector sal laten gebruijcken”. De aldus in toom gehouden houden “petulante jeugd” zal in haar studentenjargon wel spoedig het woord “promotor” als spotnaam hebben ingelascht voor den philister, die haar vrijheid in al te stoute bedrijven belaagde.
Weergaven: 50